Ten westen van Vila Real liggen de Serra do Marão en de Serra do Alvão. Een deel van deze bergketens werd in 1983 uitgeroepen tot natuurpark. Het is een relatief klein (7220 ha), maar fraai natuurgebied. Het Parque Natural do Alvão is in het leven geroepen vanwege het grote landschappelijke, geologische en cultuur-historische belang.
Op deze pagina vindt u informatie over:
Landschap
Klimaat
Vegetatie
Fauna
Economie
Wandelen in het natuurpark
Praktische informatie
Landschap Het Parque Natural do Alvão beslaat het zuidelijk deel van de Serra do Alvão (1329 m) en het overgangsgebied naar de Serra do Marão (1415 m). In een groot deel van het park, waaronder de hoogvlakte waar de rivier de Olo ontspringt, is de belangrijkste steensoort graniet. Dit is zo’n 300 miljoen jaar geleden ontstaan in de tijd dat de continenten werden samengeperst tot één supercontinent: Pangea. Door de enorme kracht werden niet alleen laagvlaktes opgestuwd tot hoge bergen, maar drong ook vloeibaar magma vanuit het binnenste van de aarde de aardkorst binnen, waar het stolde tot graniet. In het westelijk lager gelegen deel domineert het veel oudere schist. Tussen het graniet en het erosiegevoelige schist ligt een barrière van keihard kwartsiet. Dit is de oorzaak van een schitterend natuurverschijnsel: de waterval van Fisgas. Terwijl de rivier de Olo de schist diep heeft uitgesleten is het kwartsiet maar weinig door het water aangetast. Hier stroomt de rivier door een nauwe spleet. Daarna stort het water van deze “muur” via een keten van grotere en kleinere watervallen over een afstand van 1,5 km 250 m omlaag. Op één punt bedraagt de vrije val zo’n 50 meter. Het maakt Fisgas tot de hoogste waterval van het Iberisch schiereiland.
Het park werd niet alleen om landschappelijke en geologische redenen in het leven geroepen. Een van de doelstellingen is het behoud van de plaatselijke dorpsarchitectuur. Afhankelijk van de steensoort (graniet of schist) kleuren de huizen er grijs of bruin. In dorpjes als Lamas de Olo, Dornelas, Anta en Ermelo zijn nog vele exemplaren van de traditionele bouwstijl te bewonderen. Vooral Dornelas is bijzonder. Dit bestaat bijna nog volledig uit oorspronkelijke huizen, een grote uitzondering in Portugal.
Rond de dorpen liggen – soms op terrassen – de akkers. Hier worden rogge, maïs en aardappels verbouwd.
Kenmerkend zijn de “lameiros”, de permanente weidegronden die worden bevloeid via een ingenieus systeem van goten. Dit gebeurt niet alleen ‘s zomers, maar ook ‘s winters, om bevriezing van het gras te voorkomen.Verder van de dorpen liggen de “baldios”, de gemeenschappelijke gronden, uitgestrekte heidevelden waar voornamelijk geiten worden gehoed. Op meerdere plaatsen liggen bossen (vooral eiken, berken en dennen).
Klimaat Het natuurpark kent een overgangsklimaat. Het noordelijk deel kent een bergklimaat waardoor het daar kouder is dan het zuidelijk deel, waar het klimaat zelfs mediterrane trekken krijgt. Van west naar oost neemt de invloed van de Atlantische Oceaan en daarmee de neerslag steeds verder af.
Vegetatie Vanwege het overgangsklimaat is er een grote diversiteit aan plantensoorten, waarvan meer dan twintig speciale bescherming genieten. Zo groeien er de zeldzame paradijslelie (Paradisea lusitanica), wolverlei of valkruid (Arnica montana), gevlekte orchis (Dactylorhiza maculata), klokjesgentiaan (Gentiana pneumonanthe), de grassoort Luzula sylvestris subsp. henriquesii, ronde of rondbladige zonnedauw (Drosera rotundifolia), Teucrium salviastrum (een soort gamander) en Arenaria queroides (een soort zandmuur). Waar de invloed van de Atlantische oceaan groot is zien we op lager gelegen hellingen bossen met een combinatie van zomereiken (Quercus robur), tamme kastanjes (Castanea sativa), eenstijlige meidoorn (Crataegus monogyna), hulst (Ilex aquifolium), blauwe bosbes (Vaccinium myrtillus), stekelige muizendoorn (Ruscus aculeatus) en Linaria triornithophora (een soort leeuwebek). Op hellingen die op het zuiden liggen, zien we daarnaast ook kurkeiken, aardbeibomen (Arbutus unedo), laurier (Laurus nobilis) en de heester Phillyrea angustifolia.
Meer naar het noord-oosten neemt de hoogte toe en Atlantische invloed af. Hierdoor verandert de samenstelling van de bossen. We zien hier een combinatie van zomer- en bergeiken (Quercus pyrenaica). Er groeit gladde of zachte witbol (Holcus mollis), bergzandkruid (Arenaria montana), Ajuga pyramidalis subsp. Meonantha (een soort piramidezenegroen), brem (o.a Genista florida), zoete kers (Prunus avium), Omphalodes nitida (een soort Amerikaans vergeet-mij-nietje), bleeksporig bosviooltje (Viola riviniana), Aquilegia vulgaris subsp. dichroa (een soort wilde akelei) en Anemone trifolia subsp. albida (een soort bosanemoon).
Duidelijk mediterraan zijn Lavandula stoechas subsp. pedunculata (een soort kuiflavendel) en het peperboompje (Daphne gnidium) dat we hier en daar tegenkomen. Er zijn ook berkenbossen (Betula alba). Daar zien we ook Saxifraga spathularis (een soort steenbreek), Crepis lampsanoides (een soort streepzaad) en boomhei (Erica arborea). Op veel plaatsen heeft het bos plaats gemaakt voor struikgewas. Er groeien verschillende soorten brem (o.a. Cytisus striatus, Genista falcata en Genista florida).
In de lager gelegen gebieden en dan vooral de plaatsen waar de Atlantische invloed groot is, zien we gaspeldoorn (Ulex europaeus en Ulex minor) en struikhei (Calluna vulgaris).
Waar de mediterrane invloed weer groter is, zien we schermbloemige heide (Erica umbellata), “carqueja” (Chamaespartium tridentatum) en Halimium lasianthum subsp. alyssoides (een soort zonneroosje). Op de hoogvlakte liggen uitgestrekte heidevelden (Erica australis en Erica umbellata). In de dalen groeit gewone dophei (Erica tetralix), Genista anglica (stekelbrem) en Genista micrantha, trekrus (Juncus squarrosus) en gewone veldbies (Luzula campestris). Langs beken en irrigatiegoten groeien zwarte elzen (Alnus glutinosa), sporkehout (Frangula alnus of Rhamnus frangula), smalbladige essen (Fraxinus angustifolia) wilgen, berken, boomhei en varens. In het park zijn ook (aangelegde) dennen- (zeeden) en eucalyptusbossen.
In het park leeft een groot aantal diersoorten, waarvan een deel speciale bescherming geniet. Zo zijn er Iberische wolven (Canis lupus signatus), verschillende soorten vleermuizen: gewone baardvleermuis (Myotis mystacinus), franjestaart (Myotis nattereri) en Europese bulvleermuis (Tadarida teniotis). Bijzondere vlinders zijn er ook. Het natuurgebied is een van de weinige plekken in Portugal waar het gentiaanblauwtjes (Maculinea alcon) voorkomt. Verder zien we de schitterende koninginnenpage (Papilio machaon).
In de bossen en hoog struikgewas zitten reeën, wilde katten (Felix silvestris), genetkatten (Genetta genetta) en steenmarters (Martes foina). Bijzonder is de Pyreneese desman (Galemys pyrenaicus), een molachtig zoogdier dat in koude, snelstromende bergbeken leeft.
Er zijn ook amfibieën en reptielen. Bijzonder is de goudstreepsalamander (Chioglossa lusitanica) die alleen in Noord-Portugal en Noordwestelijk Spanje voorkomt. Daarnaast zien we de Iberische (Spaanse) Watersalamander (Triturus of Lissotriton boscai), de Spaanse kikker (Rana iberica) en de (West-) Iberische schijftongkikker (Discoglossus galganoi). Er zijn ook een aantal bijzondere soorten hagedissen zoals de Spaanse smaragdhagedis (Lacerta schreiberi), de parelhagedis (Lacerta lepida) en de Iberische muurhagedis (Podarcis bocagei), die alleen voorkomt in het noorden en westen van het Iberisch schiereiland. We zien er ook de Spaanse muurhagedis (Podarcis hispanica) die naast Spanje en Portugal ook in Frankrijk (aan bij de Middellandse Zee) voorkomt en de muurgekko (Tarentola mauritanica), die te vinden is in het hele Middellandse-Zeegebied.
Slangen zijn er ook. Voor de wipneusadder (Vipera latastei) moet u oppassen, maar de adderringslang (Natrix maura) en de vrij zeldzame Girondische gladde slang (Coronella girondica) zijn onschuldig. Deze laatste komt alleen voor in Spanje, Portugal, zuidelijk Frankrijk, Sicilië en noordwestelijk Afrika. De hagedisslang (Malpolon monspessulanus) is wel giftig, maar voor de mens niet gevaarlijk.
Het gebied is rijk aan roofvogels. Geen slang of hagedis is veilig voor de slangenarend die hier in de zomer zijn jachtterrein heeft. Dan zien we ook de grauwe kiekendief, de zwarte wouw en de wespendief die leeft van wespenlarven uit wespennesten die in de grond worden opgespoord.
Ook de boomvalk is hier alleen ‘s zomers en jaagt dan op grote vliegende insecten zoals libellen. Die worden in de lucht gegrepen en al vliegend opgepeuzeld. Maar het zijn niet alleen insecten waar boomvalken op jagen. Zelfs snelle vogels zoals zwaluwen worden door hen uit de lucht geplukt. Al deze zomergasten trekken in het najaar weg naar Afrika.
Het hele jaar door zien we steenarenden, die broeden op richels en in nissen tegen de rotswanden of in hoge bomen. ‘s Winters zien we de blauwe kiekendief en de rode wouw.
In het struikgewas zitten zangertjes als de baardgrasmus en de Provençaalse grasmus. Zij overwinteren in Afrika. In de wintermaanden zitten er wel waterpiepers en goudvinken. Het hele jaar door zien we de roodborsttapuit.
In de eikenbossen zitten zomertortels en bergfluiters. We zien er ook de hop en groene spechten op zoek naar insecten in oude bomen. s’ Nachts jagen hier bos- en steenuilen op eikelmuizen. In de gemengde bossen zitten vuurgoudhaantjes. Een duidelijke voorkeur voor naaldbossen heeft de kruisbek.
Waar het bos minder dicht is, zit de draaihals. Zijn voedsel (vooral mieren en hun poppen) zoekt hij op de grond en in oude bomen. Tegen de rotswanden broeden rots- en gierzwaluwen. Ook zitten hier torenvalken, oehoes, blauwe rotslijsters, rode rotslijsters, alpenkraaien en raven. Bij water zitten houtsnippen die hier komen overwinteren. We zien ook gele kwikstaarten (Motacilla flava en Montacilla cinerea), waterspreeuwen en ijsvogels.
Op de gemeenschappelijke dorpsgronden (de baldios) worden geiten gehoed. Daar worden ook de heidestruikjes verzameld die dienen als stalstrooisel. Samen met de uitwerpselen van de koeien en geiten vormt dit de mest die we in het voorjaar overal als hoopjes op het land zien liggen. In het park wonen zo’n 1100 mensen. Men leeft er geconcentreerd in dorpen. De drie belangrijkste zijn Lamas de Olo, Ermelo en Bilhó. Er is wat kleinschalige landbouw. Op de hoogvlakte worden rogge, aardappels en wat maïs verbouwd. Verder zijn er bevloeide weilanden (lameiros). In de dalen is maïs belangrijker. Ook is er wat wijn en zijn er olijf- en fruitbomen. De veeteelt is relatief belangrijk. De koeien (van het ras Maronês) worden niet alleen gehouden voor het vlees. Ze worden ook als trekdier gebruikt.
In het park is ook wat bosbouw (dennen en eucalyptussen). Het kleinschalige toerisme stelt nog maar weinig voor. Direct buiten het park staan windmolens voor de opwekking van elektriciteit. Ook zijn er wat steengroeven (graniet). Werkgelegenheid is er in de dicht bij het park gelegen grotere plaatsen: Vila Real, de districthoofdstad en het wat kleinere Mondim de Basto. Bijna alle bewoners van de dorpen in het park hebben wel familie in het buitenland. Hun geldzendingen en bestedingen (o.a. huizenbouw) vormen de belangrijkste bron van inkomsten.
Zie hiervoor de wandelgids: Noord-Portugal – 25 wandelingen
In deze gids staan twee wandelingen in het natuurpark.
Voor meer informatie over de wandelroutes klik hier
Openbaar vervoer
De dorpen in het park zijn niet gemakkelijk te bereiken met openbaar vervoer. Als er bussen rijden is dit niet frequent.
Vila Real en Mondim de Basto zijn goed bereikbaar per bus.
Voor dienstregeling (horários) treinen en bussen klik hier.
Overnachten
Campings: www.visitportugal.com of www.roteiro-campista.pt
Hotels en andere accommodatie: www.visitportugal.com
Kaarten
Carta Militar de Portugal: serie M 888; 1:25.000. Voor meer informatie klik hier
Bezoekerscentrum natuurpark
Parque Natural do Alvão
Largo dos Freitas
5000 – 528 VILA REAL
Tel.: (351) 259 302830
E-mail: pnal@icnf.pt
en
Lugar do Barrio – Sítio do Retiro
4880 – 164 MONDIM DE BASTO
Tel.: (351) 255 381 209
E-mail: pnal@icnf.pt